
Alleen het water.
Zonder woorden.
Zonder iemand.
Warm glijdt het over haar heen.
Het water verzamelt zich,
en zij
alleen in het stromen,
zonder taal,
zonder tijd.
Tot het wegspoelt.
Weg is.
En zij weer
kan gaan staan.
Uit de verlamming van de tijd
de tijd,
die hield haar adem in.
En daarmee ook de hare.
Bevroren stond ze,
kijkend naar het water dat
zich vastzette,
verstrikt raakte,
en haar de adem benam.
Een doodse stilte.
Een klok die minuten wegtikt.
Maar waarheen?
Waar naartoe?
Ze houdt de stilte,
het kijken en niet kunnen handelen,
nog even vol.
Maar niet lang meer.
Haar borst vult zich
met onmacht.
Starend in het water.
Zwijgend.
Wachtend.
Met een niets ontziende eenzaamheid.
© Marian Jansen Noyon